Sinds kort is een deel van de Leeuwarder binnenstad autoluw. Wat dat voor invaliden betekent, word ik op de gemeentelijke website niet gewaar. We zijn op weg naar het Stadhuis voor een prijsuitreiking en koersen eerst maar recht op het doel af. Tot een man met een geel hesje voor de auto springt en direct de kentekenplaat scant. Geen vergunning, afnokken! Man toont de invalidenkaart maar het mag niet baten. De beveiliger blijft onverbiddellijk. U mag mevrouw daar afzetten maar u mag de auto daar niet laten staan. Anders zoekt u maar verderop een plek.
Wat als ik alleen was geweest??
Rolstoel-P’s blijken in de buurt helaas niet voorhanden. Ik weet dat je in deze gemeente met gehandicaptenparkeerkaart ook maximaal drie uren buiten vakken mag staan. Zo denken we al gauw een legale illegale plek te hebben gevonden. Pontifikaal midden op een pijpbrug, alsof hij op een podium staat te pronken. In het zicht van de ordebewaker. Ik heb er geen goed gevoel bij. Even knijp ik hem als een surveillerende politiewagen passeert.
Schietstoel
Man monteert de rolstoel en zet meteen flink de pas erin. Langs de argwanende blikken van de beveiliger. Het begint te regenen. Ik ben terechtgekomen in een achtbaankarretje zonder veiligheidsriem en krijg er letterlijk en figuurlijk de bibberaties van. Man zwiept me door de bochten. Rijdt in volle vaart opritjes op- en af. Stuurt vakkundig om afvoerputjes heen. Ik klem mijn tas met de spraakcomputer stijf tegen me aan en met de andere hand houd ik beurtelings de armleuning en mijn kapuchon vast. Ik hap naar adem en kan geen woord uitbrengen. Gebaren dat het wel wat zachter kan, durf ik niet, bang als ik ben om uit de rolstoel te schieten. Ik zet me schrap en concentreer me op de stoepjes, losse tegels en putjes die ik op me af zie komen. Straks blijft de stoel plotseling steken en vlieg ik met tas en al de straat op.
Eenmaal in het stadhuis, bij het betreden van de fraaie Oranjezaal, gebeurt alsnog waar ik al die tijd beducht op was. De stoel blijft abrupt steken op een flinke drempel en mijn kostbare spraakcomputer wordt de zaal in gelanceerd. De bode raapt hem gedienstig op. Man heeft het niet eens gemerkt.
Na afloop van de bijeenkomst is er een receptie. Ik word ik een veilig hoekje neergepoot met cola en bitterballen en Man raakt hier en daar aan de praat. Ik houd mezelf wel een poosje bezig; cola in de ene hand, servet in de andere, doekje voor het knoeien, spraaktablet op schoot. Een bitterbal rolt weg en verdwijnt ergens naast me in de rolstoel.
Ondertussen begluur ik de langskomende benen en achterwerken. Ik vermaak me met gokken welke hoofden er bij al die broeken, jurken en schoenen horen. Af en toe ontwaar ik een bekende, sommigen zien en groeten me, anderen zeggen even wat attents tegen me. Terugpraten is onbegonnen werk en opeens voel ik me ontzettend onnozel en verloren.
Onbekende bekende
Intussen staat Man geanimeerd te conserveren met een dame met een prettig open gezicht. Ik hoor haar op een gegeven moment vragen: ‘is dit uw vrouw?’ Ik draai me iets om en lach en knik naar haar. Man bevestigt dit maar stelt me niet even verder voor. Dus ik pers er op topvolume uit: wie is dat? Man zegt tot de vrouw dat ik wil weten wie ze is. Ze komt naar me toe en noemt haar naam. Het zegt me niets, dus ik vraag er via Man nader op in. Die maakt er een grapje van. ‘Ze wil alles van u weten!’
Zij buigt naar me toe en begint een verhaal over een vriendin die haar meegenomen heeft naar hier. Ze heeft me kennelijk niet begrepen. Dus ik typ op mijn tablet - hij doet het nog! - wie bent u precies? wat brengt u hier? De vrouw is even van haar stuk door deze manier van communiceren. Dan maakt ze tot mijn stomme verbazing aanstalten haar antwoord op mijn tablet te gaan typen. Bijzonder, die reactie heb ik nog niet in mijn collectie!
Ik ben niet doof, u kunt gewoon tegen mij praten, typ ik. Opnieuw is ze verlegen met de situatie, maar dan vertelt ze toch het verhaal over de vriendin met wie ze op deze receptie is. Daarna typ ik vrijmoedig de vraag hoe ze Man kent. ‘Niet’, zegt ze verbaasd, ‘ik heb hem net pas voor het eerst gesproken.’ Nu is het mijn beurt om beduusd te zijn. U bent niet een bekende van mijn man? Het muntje valt aan beide kanten en we schieten tegelijk in de lach.
Het ijs is gebroken en ze vertelt over een kennis van haar die ook in een rolstoel zit en die dit soort sociale activiteiten mijdt, omdat men toch altijd over haar heen ziet. Ze vindt het top dat ik me niet bij voorbaat uit het veld laat slaan. Ze heeft een neef gehad die ook ALS had, ze begrijpt mijn situatie. Ik bedank haar hartelijk voor de moeite die ze nam om het gesprek met mij aan te gaan. Samen lachen we nog even na over dit komische misverstand. Deze vrouw verdient alle lof, dat ze zich niet door mij heeft laten afschrikken!
Aantrekkingskracht
Tijd om te vertrekken. Man gooit achteloos mijn jas achter mij over de rolstoel en gaat weer op in de mensenmassa. Het lukt me met een soort armenspagaat de jas naar me toe te trekken. Daar is de vermiste bitterbal ook weer, hij buitelt over de grond. Dan zoek ik een plek waar ik veilig kan opstaan uit de rolstoel. Vlakbij is een glazen wand. Ik placeer de rolstoel er pal voor, met de rug naar de receptieruimte gekeerd. Als ik voorover tuimel, heb ik ieder geval iets om me op te vangen. ‘Mevrouw, dat glas dat is geen deur hoor!’ De Onbekende snelt bezorgd naar me toe. Ik knik heftig, playback een ‘ja’ en steek een kromme duim op. Ze is gerustgesteld.
Dan hijs ik mezelf en mijn jas omhoog en zet mijn handen tegen het glas om een balans te vinden (sorry, bode, voor mijn vette bitterballenvingers...). Eén arm in de jas krijgen is nog daaraantoe; de tweede is een stuk lastiger. Eigenlijk moet je de eerste arm maar tot halverwege steken, zodat er meer jas overblijft om het tweede armgat te vinden. Bij mij werkt dat aantrekken helaas anders, ik moet een hand beschikbaar houden in geval van verlies van evenwicht en raak zo hopeloos in de knoop. Kromgebogen zoek ik heel behoedzaam en geconcentreerd het rechterarmgat, ondertussen vouwt het achterpand dubbel en moet ik nogmaals in de spagaat om mezelf te bevrijden. Klinkt ingewikkeld. Is het ook. Letterlijk.
De lovenswaardige Onbekende hoor ik tegen iemand die me kennelijk staat te observeren zeggen: ‘haar man is hier ergens, kan die haar helpen?’ Ja, lieve mevrouw, dat zou beslist erg prettig zijn! Maar ik moet me ook zelf kunnen redden. Vindt hij. Vind ik. Ik ga de strijd aan met rits en knoopsluiting en als ik hijgend en puffend en met een kop als een kreeft weer in mijn zetel neerzijg, komt Man aanzetten. Tijdens mijn worsteling naar de wc geweest.
Prent
Het weer is opgeknapt en ik wil buiten even rustig om me heen kijken naar de historische panden in de straat en genieten van de beginnende herfstkleuren. Maar het is me niet gegund. Opnieuw druk ik de spraakcomputer tegen de borst, knijp in de armleuning en houd angstvallig de straatstenen in de gaten, opdat ik stevig blijf zitten bij hobbels en gaten. ‘Deze straat loopt omlaag’, zegt Man verontschuldigend als ik brul dat het wel wat rustiger mag, ‘ik kan er niks aan doen’.
In een ommezien zijn we weer in de winkelstraat waar de wagen staat. De beveiliger staat nog braaf op de hoek en groet ons in het voorbijgaan. Verbeeld ik het me, of kijkt hij wat spottend op mij neer? Ik vertrouw het niet. Vanuit de verte valt me iets bij de voorruit van onze auto op. Een kaart? Een stuk papier? Een bekeuring?... Ik blijf strak kijken naar het voorwerp. Omdat het voor mij precies op ooghoogte en horizontaal ligt, kan ik het niet goed onderscheiden en moet ik mijn nieuwsgierigheid nog even in bedwang houden tot we ter plekke zijn. Stijf en stram richt ik me half op uit het verwenste achtbaankarretje en kijk. Het zijn de invalidekaart en de parkeerschijf.
Autoluw
Met autoluw wordt bedoeld dat ergens sprake is van relatief weinig gemotoriseerd verkeer. Veelal is dit in bebouwde kommen van dorpen of bepaalde gedeelten in steden. Ook de zogenaamde woonerven kan men onder autoluwe gebieden rekenen.
Het idee van autoluwe gebieden kwam op in de 20e eeuw, vooral nadat de auto in de jaren vijftig en zestig steeds meer plaats in ging nemen in de steden, waardoor binnensteden steeds onveiliger werden.
In de jaren zeventig en in de eerste helft van de jaren tachtig werden zogenaamde 'bloemkoolwijken' gebouwd. Bloemkoolwijken kunnen ook onder autoluwe gebieden worden gerekend, omdat de meeste woonerven in zo'n wijk zodanig zijn opgezet dat doorgaand verkeer zeer lastig of onmogelijk is. Woonerven zijn vooral van belang voor spelende kinderen, omdat het verkeer veel langzamer door een woonerf moet en kan rijden dan door een 'gemiddelde' woonbuurt.
Bron: wikipedia
Reactie plaatsen
Reacties